Fraser Island

Dag 14: Heel veel zand

Donderdag 29 oktober 2015

De wekker ging al heel erg vroeg, want ik werd om 06:45 uur verwacht bij een zekere bushalte bij het Roma Street Station. Toen ik hier aan kwam, stond er een 4WD landcruiser klaar, met daarnaast chauffeur en gids Adrian. Twee dagen lang zou ik naar ‘s werelds grootste zandeiland gaan, Fraser Island. Het is een eiland een klein stukje van de kust af, ligt zo’n drie uur ten noorden van Brisbane en heeft een afmeting van ongeveer 100 bij 20 km. Het hele eiland bestaat alleen maar uit zand (in plaats van een rotsondergrond), maar bevat wel een groot tropisch regenwoud. Twee Duitse meiden hadden zich ook aangesloten bij de tweedaagse tour. Een Engels koppel had zich aangemeld voor de tour van 1 dag, maar deze was geannuleerd. Ondanks meerdere pogingen om hen te bereiken, was dit bij hen niet bekend. Ze konden voor dezelfde prijs mee met de tweedaagse tour. Ze twijfelden even, aangezien ze niet heel veel spullen hadden meegenomen, maar besloten om alsnog te mee te gaan. Zodoende zaten we iets later met z’n zessen in de landcruiser. Veel jonge backpackers gaan naar Fraser Island met een zogenaamde tag-along-tour, waarbij er niet echt een gids is, maar je wel met een 4WD mee kunt reizen naar het eiland en je dingen kon doen. Wij hadden echter een leuk programma voor deze twee dagen, en het mooie was dat we allemaal in de leeftijdscategorie 28-31 zaten, waardoor alles prima met elkaar klikte. Tijdens de drie uur die volgde konden we prima met elkaar kennismaken, en stopten we zo nu en dan voor een ontbijt, of een bezoek aan het toilet of winkeltjes om inkopen te doen voor op het eiland. We reden langs bordjes die reclame maakten voor de Australia Zoo (die van krokodillenlegende Steve Irwin), een gebied dat rook naar toast, en de plaatsjes Noosa Heads en Rainbow Beach. Op een gegeven moment reden we een strand op dat uitmondde in de zee. Aan de overkant van het water zagen we Fraser Island liggen. Nee, het was niet mogelijk om door het water te rijden, maar wel ging er een ferry heen en weer die ons in korte tijd naar de overkant wist te brengen. Op de vroege ochtend was het grauw en bewolkt in Brisbane en onderweg zijn we door behoorlijke regenbuien gereden. De Sunshine Coast, het hele gebied hier tot aan Brisbane, wist z’n naam nog niet echt waar te maken. Ook hier op Fraser Island zat het weer niet echt mee; het was nu wel droog, maar het leek erop alsof het op elk moment weer zou kunnen regenen.

Op Fraser Island zagen we een strand met daarachter duinen en het regenwoud. Vanwege het weer zag het er niet heel tropisch uit, maar we konden ons voorstellen dat het hier prachtig zou zijn met een zonnetje. Op bordjes langs de weg stonden diverse plaatsen aangegeven met de afstand ernaartoe. Bij het woord ‘weg’ moet je overigens niet te groots denken, want we begonnen op een redelijke weg van stenen door de jungle heen. Deze hield een stuk verder bij het strand plotseling op en het was de bedoeling om de rest van de tocht over het zand te vervolgen. Het was maar goed dat we een 4WD landcruiser hadden, want anders kwam je hier echt niet doorheen. Afhankelijk van of het eb of vloed was, was het iets makkelijker of moeilijker om hier te rijden, maar uiteindelijk wilde je zo dicht bij het water blijven. Tot aan de horizon zagen we het strand doorlopen en onderweg passeerden we meerdere jeeps. Vanwege dit verkeer was dit strand niet echt geschikt voor toeristen, maar ook door de woeste golven en de gevaarlijke stromingen in zee (die hier altijd zijn, en niet alleen met dit slechte weer), werd het afgeraden om hier te gaan zwemmen. Na een race over het strand (alhoewel er wel degelijk snelheidslimieten waren) sloegen we af naar onze rustige camping (tag-along-mensen zaten elders). Een afgebakend heuvelachtig terrein met gras zou onze verblijfplaats zijn deze avond en nacht. Overal op de camping stonden sprinklers aan om het gras mooi te houden. De reisorganisatie had z’n eigen stuk terrein met een grote overdekte tent met tafels en stoelen, een koelkast, een barbecue en toebehoren. Het was niet heel speciaal, maar goed genoeg. Aangezien we met een kleine groep waren, konden we vrij kiezen in welke tent we wilden slapen. We konden een matje en een matras in de tent leggen, maar niet voordat we deze volledig hadden gecontroleerd op gaten en insecten. Op dit eiland leven namelijk extreem giftige spinnen en slangen en die lieten zich niet tegenhouden door een hek! Het hek was er echter wel om de dingo’s buiten de deur te houden. Fraser Island is een van de weinige plekken op aarde waar veel dingo’s in het wild wonen. Dingo’s zijn wilde honden met een goudbruine vacht, zijn niet extreem groot, en zijn hier met geluk met puppy’s te spotten. Dingo’s kennen we ook wel van Disney’s Goofy. We hoopten er in ieder geval een te spotten deze twee dagen.

Na een lunch in het kamp gingen we met de landcruiser op pad; we reden een stuk over het strand en stopten uiteindelijk bij het begin van een wandelpad van een paar kilometer door de jungle. Adrian bleef achter en gaf ons de gelegenheid om het pad te volgen en uiteindelijk om te keren. Het regenwoud stond vol met grote bomen en planten; regenwater van de bladeren druppelde zo nu en dan naar beneden. Aan het eind van het pad kwamen we bij een duinachtig gebied met grote zandheuvels. Hierachter was een meertje te vinden. Dit was ook moment dat het harder begon te waaien en te miezeren; heel aangenaam was het hier op dat moment dus niet. Een leuk contrast bij het meertje was dat sommige toeristen met hun zwemkleding het water in waren gedoken en anderen met poncho’s naar hen zaten te kijken. Wij deden slechts aan pootjebaden. Terug bij Adrian was het weer droog en reden we een stukje verder naar de Eli Creek, een mooi stroompje water dat begon in de jungle en uitkwam bij het strand. We liepen een stukje langs het beekje alvorens terug te keren naar de landcruiser. Nog steeds bleven we op de uitkijk naar dingo’s, maar we zagen niets. Bij het enige toeristenwinkeltje van het eiland, gelegen vlak naast het enige resort, de enige bakkerij en de enige bar, verkochten ze allerlei souvenirs van dingo’s, maar het leek mij niet heel passend om iets te kopen als ik ze niet zou zien. Wel werd je overal met bordjes gewaarschuwd om geen eten bij te dragen en geen afval weg te gooien. Tevens hadden we een uitleg gekregen om nooit alleen op pad te gaan, bij elkaar te blijven als we dingo’s zouden tegenkomen en vooral niet weg te rennen als dat het geval zou zijn. We reden nog een stuk verder en kwamen uit bij een scheepswrak dat midden op het strand lag. Dit wrak was ook al behoorlijk oud en was gedeeltelijk begraven onder het zand. Het was interessant om rond het roestige geraamte van het schip te lopen. Kleine schelpjes zaten vast aan de zijkanten en hier en daar spotten we een krabbetje. Een stuk verder troffen we het skelet van een baby-walvis aan, dat er ook erg apart uitzag! Na een zekere gekleurde rotsformatie keerden we om en reden we terug naar de camping. Omdat het weer niet echt meezat hadden we alles iets sneller gedaan dan gebruikelijk, waardoor we al relatief vroeg weer in het kamp zaten.

We besloten om maar alvast rustig het avondmaal te bereiden. We verdeelden onderling de taken en enige tijd later zaten we aan tafel te genieten van een lekkere hamburger met salade, een paar worstjes en knoflookbrood. Er hing een gezellige sfeer in de groep en we wisten elkaar wel aan de praat te houden. Het bleef grotendeels droog in de avond, waardoor we de rest van de tijd rond een kampvuur konden zitten. We kletsten met elkaar en begonnen op een gegeven moment aan een vage quiz, waarbij als je niet de juiste antwoorden wist te geven, je de pineut was en achteraf een weetbrix moest eten en een lepel vegemite. De vragen hadden we allemaal zo lastig gemaakt dat uiteindelijk iedereen hieraan moest geloven. Weetbrix is een gortdroge cracker en was op zich nog wel te eten, maar het eten van vegemite was voor ons allen –behalve Adrian- een ware hel. Vegemite is een soort van marmelade om op je brood te smeren, en dit was typisch zo’n product waar je van hield, of totaal verafschuwde. En zo’n beetje elke persoon buiten Australie valt in deze laatste categorie. Wat is dat spul ontiegelijk smerig! We wisten onze hamburgers nog maar net binnen te houden! De marshmellows en het bier bij het kampvuur waren een stuk beter te behappen. Het was een gezellige avond, waarbij we helaas geen sterren meer konden spotten. Wel bleef het hilarisch hoe de Duitse meiden af en toe opsprongen omdat ze dachten dat er een spinnetje over hun voeten liep. Gedurende de dag was dat ook al vaker het geval, alhoewel het soms ook een krabbetje of mier betrof. Uiteindelijk was het toch echt tijd om het vuur te doven en de tent in te duiken, want in de morgen moesten we alweer vroeg op.

Dag 15: Rood, wit, blauw en groen

Vrijdag 30 oktober 2015

Een nachtje in een tent was een welkome afwiseling op de verschillende stapelbedden die ik de afgeloipen tijd heb gehad in de hostels. Al vroeg ontwaakten we; niet zozeer door het geluid van de vogeltjes, maar door onze wekkers. We hadden allemaal niet heel veel trek in het eenvoudige brood dat hier in de koelkast lag (in combinatie met de jam en vegemite), dus trokken we er om 7 uur op uit om naar de bakkerij een stukje verderop te rijden, dat naast een luxe resort lag, tevens het enige hier op het eiland. De kwaliteit was prima hier, aangezien ze alles zelf maakten en niet afhankelijk waren van leveringen van het vasteland. Het was nog steeds bewolkt, maar het leek erop alsof het nog wel op zou klaren en beter zou worden. Deze ochtend begonnen we met een bezoek aan Central Station. Om dit te bereiken moesten we echter eerst door het regenwoud heen, over een pad met heel veel hobbels. Het was een zeer hobbelige rit en de 4WD was echt keihard nodig om hier doorheen te komen. Achterin de wagen sprongen we op en neer, en haalden we onze beste paardrijvaardigheden naar boven om nog enigszins stabiel te blijven. Het was wel een erg lachtwekkende rit op deze manier. Central Station had niets met treinen te maken, maar was een oud kamp met enkele hutten, waar men vroeger woonde, werkte en naar school ging. Het lag midden in het regenwoud en we kregen na een korte uitleg van Adrian de gelegenheid om een stukje te lopen langs een helder ondiep beekje. We liepen langs bomen waarvandaan het leger z’n camouflagekleuren vandaan had gehaald. Adrian had ons van tevoren gewaarschuwd over het pad; onder geen beding zouden we van het pad moeten afwijiken, aangezien hier een van de meest giftige slangen en spinnen woonden en je daar zeker niet door gebeten wilde worden. En hulptroepen zou je niet op tijd kunnen bereiken. Dat was een fijne gedachte tijdens onze wandeling, en we liepen vlot door. We keken om ons heen, naar het beekje, openingen in het zand en naar de takken aan de bomen. We zagen niets. Alles leek goed te gaan, maar op het gegeven moment sloeg het noodlot toe: ik werd gebeten.

Een fel licht scheen in m’n ogen. Het was heel erg fel en ik kneep m’n ogen toe om te wennen aan het licht. Ik hoorde het suizen van de wind; heel zachtjes langs m’n oren. Ik hoorde het gekabbel van water, water dat aan leek te spoelen aan een strand. Ik liet m’n ogen aan het licht wennen; ik zag een strand. Het zand was parelwit, het glinsterde. Helderblauw water golfde over het zand heen. Groene bomen wuifden zachtjes heen en weer door de wind. Vrouwen in bikini’s dartelden langs me heen. Dit zag er mooi uit; het was een fijne plek; het leek alsof ik in het paradijs was. Ik voelde wat jeuk aan m’n voet, bukte een beetje en probeerde de kriebel weg te halen met m’n vinger. Bloed. Ik deed m’n sandaal uit en zag tussen m’n tenen een bloedzuiger zitten. Rustig zat hij van m’n bloed te genieten. Ik riep Adrian erbij, waarna hij met z’n aansteker het beestje liet schrikken; het liet los en hij kon hem van m’n voet weghalen. Een klein bloedend wondje bleef achter. Ik stapte Lake McKenzie in om de wond schoon te spoelen en groef m’n voet vervolgens even in het zand om het bloed te laten stoppen. Het viel allemaal reuze mee en was binnen een half uur weer helemaal OK. We waren met de landcruiser naar het grootste meer van het eiland gereden om hier enige tijd te vertoeven. Geen idee waar de bloedzuiger om m’n voet was gekropen, maar pas hier viel hij me op. Ik zette m’n zonnebril op want het zonnetje was ook al heerlijk doorgebroken en het leek erop alsof de rest van de dag prachtig zou worden. Eindelijk zou de Sunshine Coast z’n naam waarmaken. Een kleine twee uur brachten we door bij het meer, terwijl ook vele andere toeristen aanwezig waren om in het water te zwemmen of op het strand te zonnen.

Op een gegeven moment was het tijd om te gaan, en konden we beginnen aan de lange reis terug naar Brisbane. Via het enorm hobbelige pad reden we terug naar het strand. Onderweg keken we nog wel even naar de bordjes die langs sommige bomen stonden, aangezien hun namen erop stonden vermeld. Niet heel spannend eigenlijk. De hele tijd bleven we ook op de uitkijk voor dingo’s, maar hoe goed we ook keken, we konden ze niet vinden. Toen we weer terug waren op het strand en daar weer een hele tijd overheen raceten, waren ze helaas ook in geen velden of wegen te bekennen. Het was jammer dat deze ervaring niet voor ons was weggelegd. De route over het zand was een stuk aangenamer vandaag, omdat het zonnetje scheen en het uitzicht een stuk beter was. Toch reden we voornamelijk aan een stuk door. Op 1 plekje stopten we even, omdat Adrian ons een ‘blue bottle’ wilde laten zien. Uit het zand raapte hij een klein blauw flinterdun ballonnetje op, dat helemaal was opgeblazen en op knappen stond. Er zat een korte tentakel aan. Het bleek een soort kwal te zijn die hier was aangespoeld, maar ondertussen al was overleden. We reden verder en sloegen af door de jungle om weer aan te komen bij de ferry. We verlieten het grootste zandeiland ter wereld en zetten koers naar het grootste eiland ter wereld. Een paar meiden van tag-along-tours dachten bij de overtocht een dolfijn te zien, maar volgens mij was het gewoon een golf. Aangekomen op het vasteland was het niet ver rijden naar een zaakje waar we een lunch namen van fish and chips. De rit die daarna volgde was lang, maar we waren erg blij dat het een erg vloeiende rit was over asfalt; geen gehobbel meer dus. Het bleef gezellig in de auto met deze groep en onderweg speelden we zelfs spelletjes zoals het roepen van ‘beetlejuice’ wanneer je een gele auto zag. Om 17 uur arriveerden we Brisbane, waar we afscheid van elkaar namen. De twee dagen Fraser Island zaten erop. Het was een vermakelijke trip, alhoewel deze twee dagen wel voldoende waren; een eventuele derde dag zou denk ik wat eentonig worden. In Brisbane hield ik er een rustige avond op na, alhoewel ik nog wel de stad in ben geweest om te eten. Het was een drukke bedoeling hier op deze vrijdagavond. Daarnaast was er een grote receptie gaande voor het gemeentehuis. Alles zag er ‘s avonds wel sfeervoller uit en ondanks dat ik het idee had dat Melbourne over het algemeen een interessantere stad was, zag het echte centrum van Brisbane er daarentegen weer leuker uit. Ik keek alvast uit naar Sydney. Maar voordat het zover is, maak ik eerst nog een tussenstop in Surfers Paradise aan de Gold Coast.

Reacties

Reacties

ria

Het was weer een bijzonder verhaal, gelukkig is alles goed afgelopen met die bloedzuiger (jakkie) wel jammer dat je geen dingo,s hebt gezien.
liefs van mijxxx

pap

Leuk verhaal, Jassin, gelukkig liep het goed af, hebt je tot op heden geen last meer van? Nog een hele week te gaan en toch hebt je al ontzettend veel gezien. Op naar je volgende trip!

grace

Haha, zelfs in je vakantie..beleef je toch nog een paardrijvaardigheid.
Gelukkig dat het goed is gegaan met het feit dat je gebeten bent.
Dus geen sandalen gebruiken als je de regenwoud ingaat.
By the way jassin....waren het mooie vrouwen in hun bikini's..Hahaha

{{ reactie.poster_name }}

Reageer

Laat een reactie achter!

De volgende fout is opgetreden
  • {{ error }}
{{ reactieForm.errorMessage }}
Je reactie is opgeslagen!